Arthur "Big Boy" Crudup hielp mee de rock-'n-roll uit te vinden.
Zijn liedje "That's All Right" uit 1946, een gemakkelijke schouderophaal tegen een minnaar, zou de eerste single worden van Elvis Presley. Rod Stewart zou het zingen op een topalbum. Led Zeppelin zou het live spelen. 
Maar dat zou je niet zeggen als je Crudup zijn latere jaren zag doorbrengen aan de Eastern Shore in Virginia, gekleed in overalls en aan het hoofd van een ploeg die komkommers, tomaten plukt en zoete aardappelen raapt.
Ondanks de bijnaam "de vader van de rock-'n-roll" ontving Crudup tijdens zijn leven nauwelijks royalty's voor het schrijven van songs vanwege een platencontract dat het geld doorsluisde naar zijn oorspronkelijke manager. Crudup stierf 50 jaar geleden en liet een van de grimmigste getuigenissen achter van de uitbuiting van artiesten in de 20e eeuw.
"Natuurlijk betekenen materialistische dingen niet alles," zegt Prechelle Crudup Shannon, een kleindochter. "Maar ze namen zoveel meer mee dan alleen geld. Ze lieten hem achter met alle lasten van een arme zwarte man."
De afgelopen jaren heeft Crudup flitsen van erkenning gekregen. Hij werd kort geportretteerd door Gary Clark Jr. in de biopic "Elvis" uit 2022 en vorig jaar werd hij genoemd door een taskforce voor herstelbetalingen in Californië die de lange geschiedenis van discriminatie van Afro-Amerikanen.
Ook zijn songs My Baby Left Me en So Glad You're Mine werden door Elvis gecovered. Arthur begon zijn carrière ook bij Sun Records in Memphis. De link tussen beiden is dus niet ver te zoeken.
Bron: AP News